Inhoudsopgave Blad 6 Blad 7 Gereedschappen - hijsen Gereedschappen-zagen
GEREEDSCHAPPEN
-hijswerktuigen-
Ik heb op mijn boekenplank een bijna uitelkaar gevallen exemplaar staan van een oud lesboek genaamd: HANDBOEK VOOR TIMMERLIEDEN tevens ten dienste van Bouwkundigen en Inrichtingen voor Ambachtsonderwijs en voor eigen studie. door H.J. de Groot, Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs. uitgegeven , AMSTERDAM.- S.L. VAN LOOY.- 1914 In dit - vooral voor mijzelf - reuze interessante boek trof ik enkele onderwerpen aan die heel goed bij de molenbouw passen. Daarom gebruik ik de tekeningen en de teksten om het onderwerp Gereedschappen wat kleur te geven.
Molens bouwen gaat gepaard met grote zware onderdelen. Onderdelen die op de bouwplaats inelkaar gezet en omhoog gehesen moeten worden. Heden ten dage laat je hier een telekraan voor opdraven en de klus is zo geklaard, maar vroeger was hiervan uiteraard geen sprake. Voordien werden er middelen gebruikt waarbij alleen met spierkracht werd gewerkt. In de loop der eeuwen ontwikkelde men slimme gereedschappen die de krachten verdeelden. Het werd mogelijk om gewichten te heffen die vele malen groter waren dan de arbeiders konden tillen.
Voordat de houtzaagmolens waren uitgevonden, werd er met handzagen gewerkt. Speciale handgereedschappen maakten de houtbewerking eenvoudiger. Sommige van deze handgereedschappen zijn bijna vergeten en allang vervangen door de moderne technieken.
Enkele van deze gereedschappen worden in dit hoofdstuk getoond en beschreven. Ik laat de tekst de tekst en verander niets aan de oude schrijfwijze uit het vervallen boek.
Takel
Bij een gewonen takel (fig.) moeten de schijven van het onderste blok als losse en die van het bovenste of kopblok als vaste schijven beschouwd worden. Om het evenwicht te berekenen, moet men nagaan, uit hoeveel evenwijdige parten de takel bestaat, uitgenomen het eind, waaraan getrokken wordt, en vervolgens den last door dit aantal touwen of parten deelen. Ook kan men de kracht voor den evenwichtstoestand vinden, door den last te deelen door de som der schijven van beide blokken.
Inscheren van takels. Het inscheren dezer takels (fig.) vindt op de volgende wijze plaats, zoowel voor 2 met 3 als voor 3 met 4 of 4 met 5 schijven. De blokken worden vlak gelegd, waardoor de schijven horizontaal komen te liggen. Het touw komt bij 1 van voren uit, wordt doorgetrokken en van onderen bij 2 ingestoken, komt bij 3 uit en wordt bij 4 weer ingestoken, komt bij 5 weer uit, om daarna aan het benedenblok bij 6 te worden vastgemaakt.
Aan den ring van het benedenblok zit eene losse kous, waarin het touw wordt gelegd en met bindtouw omwonden. Het touw dat van 1 naar beneden loopt, is het trektouw. De haak van blok A of het "kopblok" wordt in een strop opgehangen en met bindgaren tegen uitschieten beveiligd, terwijl aan den haak van blok B of het "vliegend blok" de last komt te hangen.
Bok
Deze dient voor het hijschen van lasten tot eene matige hoogte. Hij bestaat hoofdzakelijk uit twee ribben van 4 à 6 M. lengte, die door dwarsliggers zóó verbonden zijn dat de toestel den vorm van een' gelijkbeenigen driehoek heeft, welke top met ijzeren bouten en beugels is versterkt. Bij het gebruik van den bok bevinden zich de beenen in schuinen stand en worden daarin gehouden door een derde been, dat draaibaar aan het bokshoofd bevestigd is. In de ondereinden dezer beenen worden puntige ijzeren pennen geslagen, om het uitglijden te voorkomen. Boven in het bokshoofd zit of wordt een schijf bevestigd, waarover de boksreep loopt, waarvan het eene einde aan den last wordt bevestigd. Het andere einde van den reep of het halende part, loopt langs de beenen naar beneden en is aan eene houten spil of windas verbonden, die met twee tappennen draaibaar aan de boksbeenen is bevestigd.
De einden van windas of spil zijn met ijzeren banden versterkt en van gaten voorzien, om er de handspaken in te steken, waarmede de spil omgedraaid wordt, zoodat de last wordt opgeheven. Mocht voor het plaatsen van het derde been de ruimte ontbreken, dan worden een of twee tuiertouwen aan het bokshoofd verbonden, die op eenigen afstand van de beenen aan palen of boomen worden bevestigd. Soms gebruikt men hiervoor kleine takels, waarmede de bok, achterover kan gehaald worden, wanneer de last op de hoogte is. Daar de werkende delen van dezen toestel uit katrol, takel en windas bestaan, is de verhouding van kracht tot last uit het vorengenoemde gemakkelijk te bepalen, terwijl men de kracht van een' man aan de handboomen op ± 25 K.G. mag stellen. Een eenigzins gewijzigde bok is de
Schrank
Deze bestaat in den regel uit twee schuin staande boomen of zware juffers, die van onderen op matigen afstand van elkander staan en waarvan de boveneinden kruislings over elkaar gelegd en met een' reep of ijzeren bout onderling verbonden zijn, zóó, dat ze een' gelijkbeenigen driehoek vormen. Evenals de bok komt de schrank in schuine richting te staan, om den kop loodrecht boven den last te kunnen plaatsen. De ondereinden zijn van ijzeren schoenen of punten voorzien, om het uitglijden te voorkomen, of worden in een' daarvoor gegraven kuil gezet, terwijl de tap door tuiers of takels in den vereischten stand wordt gebracht en gehouden. Deze takels dienen, om den tap achterover te halen of den last te strijken, als deze hoog genoeg opgehaald is.
Het hijschen der lasten geschiedt door takels en wel als volgt: Men bevestigt het bovenblok door stroppen tusschen de gekruiste juffers of masten en wel zóó, dat de stroppen door den bovenhoek van het kruis en dus ook door den koppelbout gedragen worden. Deze stroppen mogen niet te kort zijn, zoodat het blok zich vrij tusschen de beenen kan beweegen. Na het inscheren van den takel brengt men het halende deel naar beneden over een daarvoor aangebracht en goed bevestigd leiblok naar den kaapstander, waarvan de kracht op de bekende wijze werkt, om den last op te heffen.
Wanneer de ruimte het opstellen ven een'bok of schrank niet toelaat, gebruikt men veelal een
Schalk
Deze bestaat uit één enkelen boom of mast, dien men door drie of vier tuiers of takels loodrecht of een weinig hellend plaatst, terwijl voor het uitglijden dezelfde voorzorgsmaatregelen als bij de schrank genomen worden. De tuiertouwen of takels worden om den top vastgemaakt en door klossen tegen uitglijden bevestigd. Aan het topeinde is een gat in den mast geboord, waarin een zware ijzeren oogbout wordt vastgemaakt. An dezen bout wordt het kop- of vliegend blok van den takel bevestigd, nadat dit eerst op de bekende wijze is ingeschoren. Het halende deel gaat nu door een leiblok, dat onder aan den mast met touwen en klossen is vastgemaakt, naar de windas of kaapstander, wordt weer drie of vier malen om den koningstijl geslagen, die, door de handboomen in beweging gebracht, den last langzaam opheft, terwijl het lossen einde van den reep steeds van de spil wordt afgetrokken.
Kaapstander
Dit werktuig dient, om in horizontale richting eene groote kracht aan te wenden. De stevige eikenhouten stoel bestaat uit twee strekhouten A, de dwarsbalken of kalven B, het spilkalf C, de beide staanders D en de schoren E met de halsrichel F. Deze stukken zijn met pennen en gaten in elkander gewerkt en op sommige plaatsen met ijzeren beugels versterkt.
De spil of koningstijl eindigt beneden in een' tap, die in den metalen pot van het spilkalf komt te staan. De cylindervormig afgewerkte hals wordt op de helft in eene met ijzer bekleede keep van de halsrichel F gezet en voor de andere helft met een' ijzeren strop omsloten, die met krammen en spieën vastgehouden wordt. In het boveneinde der spil, dat vier- of achtkant afgewerkt en met ijzeren banden versterkt is, bevinden zich gaten voor het insteken der handboomen of spaken.
De lijn of reep, waaraan de last is vastgemaakt, loopt met drie of vier slagen om de koningstijl, terwijl men het vrije end er af haalt, zooals uit de figuur duidelijk is. Komt men alzoo aan het boveneinde der spil, zoo kan men, door het vrije einde iets los te laten, de slagen weer naar beneden verschuiven. Hiertoe moet men door middel van dunnere touwen, die met een' mastworp aan den reep worden bevestigd, den reep aan den kaapstander vastzetten, om het terugloopen te voorkomen, en daarna de windingen naar beneden verschuiven.
De krachtsvermeerdering van den kaapstander wordt bepaald, door de dikte van de spil en de lengte der handboomen. Wanneer één man, werkende aan één' handboom van drie M. lengte, eene kracht aanwendt van dertig K.G. terwijl de middellijn der spil drie decimeter bedraagt, kan hij een ' tegenstand in het touw van ± zeshonderd K.G. overwinnen, want de kracht staat tot den last als de straal van de spil tot de lengte van den handboom, gerekend van af de plaats waar men aangrijpt tot aan de as van de spil.
Men gebruikt de kaapstander ook wel tot het opheffen van zware lasten. Daartoe plaatst men een' takel of een blok boven den last en legt men het halende deel door een leiblok, hier voetblok genoemd, dat b.v. is vastgemaakt aan een' paal onder den last, en daarna om de spil van den kaapstander. Het spreekt van zelf, dat het toestel dan stevig moet worden vastgezet. Hiervoor worden gewoonlijk een paar palen in den grond geslagen, waartegen de kalven B en C steun vinden.
Meer Gereedschappen vind u op de volgende bladen.
Inhoudsopgave Blad 6 Blad 7 Gereedschappen - zagen |